Column Suze- Diabetes en het onbezorgde leven

Met een knisperend masterdiploma in mijn achterzak hield ik een afscheidsfeestje voordat ik een jaar naar Parijs zou vertrekken. Huis opgezegd, cadeautjes verzameld en op naar de stad van die prachtige taal, die rommelige weggetjes, mooie mensen en… lekker eten!
Want lekker eten, dat deed ik. Kennen jullie éclairs? En de smaak van een dampend wit stokbroodje met smeltende roomboter en frambozenjam? Of de suikerontploffing van crêpe met Nutella? Terwijl mijn mede-au pairs klaagden over hun strakker trekkende broekriem, kon ik alles zonder enig extra grammetje vet naar achter schuiven. Een supersnelle stofwisseling, zo vertelde ik mijn jaloerse collega’s.
Ik rende twee maanden door Parijs met mijn rijkeluiskindjes als hoofdrolspeler in mijn eigen arthousefilm. Druk, druk, druk. Metro in, metro uit, met bus naar school, 278 trappen omhoog naar mijn chambre de service, rennen door de straat waar mijn kindjes Japanse les volgden, metrotrappen op, metrotrappen af, op, af, op, af. Totdat ik ineens een paar treden had overgeslagen zonder het te merken. Even weggevallen. Gauw weer doorrennen naar ballet waar ik met een dikke Snickers in mijn hand meedeinde op de klassieke muziek die speelde onder mijn prachtige avontuur.
Langzaamaan veranderende mijn romantische film in een zeer suffe voorstelling. Nog steeds rende ik overal naartoe, maar zodra ik aangekomen was viel ik in slaap. Slapen bij ballet, slapen in de Starbucks, slapen tijdens Franse les en slapen in de weelderige parken. Plotseling zag ik Parijs enkel in mijn dromen. En zodra ik het presteerde mijn ogen te openen, was de wereld een soort Van Gogh-schilderij van dichtbij: één grote kleurenwaas waar geen geheel uit op te maken valt.
Toen ik voor een korte tussenstop in Nederland kwam, tien kilo lichter en met de eetlust van een beer na een winterslaap, ging er nog steeds geen belletje rinkelen. Want ja, ik was moe. En ja, ik had ook honger en dorst. Maar wat wil je, na iedere dag duizend trappen te lopen?
Op de dag voor ik terug zou gaan naar Parijs plunderde ik nog even de snoepkast bij mijn ouders. Terwijl ik lekker zat te snaaien in mijn gehallucineerde werkelijkheid leek het mijn broer, dokter, toch een wijs besluit mijn bloedsuikers te laten meten. Waarschijnlijk was het niks, maar toch wel slim voor ik weer ging rennen door Parijs.
Via de apotheek (want waarom kon ik niet zelf even mijn suikers meten?), naar de huisartsenpost, naar de spoed, naar een ziekenhuisbed. Spannend dat ik een keer in het ziekenhuis kon liggen, dat wilde ik altijd al eens meemaken. Fantastisch! En wat deden ze allemaal overdreven! Infuus, aceton-adem, uitdroging, ketonen, suiker van 36, gewichtsverlies, ik geloofde het allemaal wel. Die diabetes, dat was toch wel te doen? Ik moest gewoon niet vergeten die suikers in de gaten te houden en mezelf insuline te geven. Een soort lenzen, maar dan met iets meer spullen en gedoe.
Toen ik echter die nacht mijn eerste bewuste hypo van 2,8 kreeg piepte ik wel anders. Ik klampte me vast aan de nachtverpleegster en at het broodje aardbeienjam alsof mijn leven er vanaf hing. De volgende dag werden de kindjes in Parijs gebeld dat ze voorlopig zelf naar ballet en Japans moesten. Ik startte mijn leven als diabeet al slapend, vloekend, huilend, etend en drinkend in het ziekenhuis. Werkloos, geen huis en met diabetes. Opeens zag mijn tussenjaar er heel anders uit.