Column Anne – de diabetesachtbaan

Ze draaide de plastic huls van de naald af, legde hem vlug maar secuur op het bureau en reikte mij de spuit aan. De eerste. Ik nam de op een vulpen lijkende insulinespuit aan en keek haar vragend aan.
Mijn blik verraadde de spanning. “Loodrecht in je buik, maar niet rond je navel”, zei ze. De eerste keer is altijd spannend, of het nu op de IC of op de poli is: je doet iets wat tegen je natuur ingaat. Je doet jezelf pijn, want laten we even eerlijk zijn: hoezeer je er dan ook aan kunt wennen, spuiten is niet leuk en (meestal) niet pijnloos. De keren dat het dat wél is zijn voor mij nog op één hand te tellen. En als je dan eenmaal die eerste spuit moet zetten schieten de vragen door je hoofd: hoe moet ik dat dan doen? Snel of langzaam? Hard? Zacht? Voorzichtig? Het was een beetje alsof ik voor het eerst de techniek van darts leerde, maar dan met mijn eigen buik als doelwit.
Al die eerste keren blijven hangen: de eerste prik, de eerste spuit, de eerste glucosewaarde (die geen getal was maar een schrikbarende ‘HI’), de eerste keer naar de diëtist (moeder: ‘”die mensen denken allemaal dat we hier voor mij komen!”), de eerste keer naar de internist. Ziekenhuis in, ziekenhuis uit. Het blies me helemaal omver, want van de ene op de andere dag ben je ‘ziek’, terwijl je je gezond voelt. Vanaf die ene dag gaat de insuline nooit meer ver van je zijde wijken, want zonder overleef je niet. Niet lang, tenminste.
Eenmaal thuis voelde het alsof ik uit de diabeteskast moest komen. Telkens weer moest ik vertellen wat er met me aan de hand was, persoon na persoon. Vervolgens gaan Jan en alleman vertellen over “opa die 2 jaar terug diabetes kreeg”, “de moeder van de schoonzus van mijn nicht die ook diabetes heeft” enzovoort. Waarom? Om te laten zien dat ze snappen wat je meemaakt (ook al zullen ze dat toch niet begrijpen)? Om contact te maken? Iedereen wil even zeggen hoe erg ze het voor je vinden, de een overdrijft enorm, de ander onderschat het enorm: “gewoon spuiten en dan heb je verder nergens last meer van” , “je kunt toch best mee op projectweek naar Ameland! (2 dagen na diagnose.)” Nee, lieve mensen, zo werkt het helaas niet. Het nieuwtje verspreidt zich als een lopend vuurtje in je omgeving. Voor je het weet is iedereen op de hoogte, en toch moet je het hele verhaal: “ik heb diabetes”, inclusief daaropvolgende vragen, de rest van je leven blijven vertellen. Dat is een beetje hoe de eerste week met diabetes eruit kan zien.
Voor mij is dit alles geen vage herinnering, maar het overkwam me vorige week, 3 mei 2016: een dag die ik niet snel meer zal vergeten. ’s Ochtends was ik vrolijk broodjes gezond, salades en ijsjes aan het maken en serveren en slechts enkele uren later zat ik op de poli met een spuit in mijn buik, terwijl ik nog steeds vrolijk lachte en positief benadrukte dat ik me vanaf nu alleen nog maar beter zou gaan voelen, door betere waardes. Een kwartier daarna barstte ik in tranen uit. Het is de diabetesachtbaan. Hij sleurt je emotioneel heen en weer, van positief naar prikkelbaar en vreselijk boos.
Momenteel zit ik nog steeds in die achtbaan en ik heb geen flauw idee hoe lang het ritje gaat duren. Ik hoop dat alles, zowel mijn glucosewaardes als mijn stemming, snel stabieler wordt. Dat hoopt de rest van de familie ook, en ik kan het ze absoluut niet kwalijk nemen dat ze zo nu en dan helemaal gek worden van mij. Gelukkig heb ik een excuus: ik heb diabetes. Ik ben niet ongesteld, ook niet met het verkeerde been uit bed gestapt, niet chagrijnig van nature. Ik heb gewoon diabetes.
Nu mag het van mezelf nog even. Ik mag me even moe en ziek voelen, maar als alles straks helemaal op de rit is en ik helemaal ingesteld ben gaat het leven door. Dan is diabetes geen excuus meer, geen reden om dingen níet te doen. Diabetes gaat mij niet belemmeren om de dingen te doen die ik graag doe. Ik heb diabetes, diabetes heeft mij niet.