Uit eten met ééndiabetes – deel 2: pasta & pizza

Uit eten gaan, ik zei het al eerder: ik heb er een haat-liefderelatie mee. Weinig is zo lekker en zo ingewikkeld tegelijkertijd. Mijn pomp lijkt dan wel vastgeplakt aan mijn hand als ik de boel een beetje in goede banen wil leiden. Daarom dit artikel, om het hopelijk wat makkelijker te maken en daarmee leuker.

In ieder geval om wat beter te begrijpen hoe je lijf werkt bij een maaltijd in een restaurant. Het idee is dan dat het hopelijk wat minder ingewikkeld wordt om tijdens het genieten ook goed voor jezelf te zorgen. Het blijft vervelend als je na een heerlijke avond gezelligheid en lekkere hapjes met hyper, dorstig en gaar op de bank ploft…
De komende tijd ga ik voor jullie verschillende soorten restaurants en hun eten bespreken en suggesties geven over hoe je dat eventueel aan kunt pakken. De vorige keer was het sushi. Vandaag: pizza en pasta!
Ik ga ook hier weer uit van twee situaties: spuiten met pen of bolussen met een pomp – de pomp een Omnipod in dit geval omdat ik die zelf heb en die het beste ken. Als je een andere pomp hebt zijn er vergelijkbare mogelijkheden.
Wel wil ik even zeggen: hoe je reageert op eten is voor iedereen anders, dus luister vooral naar je eigen lijf, meetapparatuur en je diabetesverpleegkundige/diëtiste!
Pizza en pasta dus
Koolhydraten. Heel. Veel. Koolhydraten. Koolhydraten hebben tegenwoordig een beetje een slechte naam gekregen in de wereld van de fitgirls en -boys, maar dat maakt ze soms eigenlijk alleen maar lekkerder. In tegenstelling tot sushi, waarbij je veel koolhydraten verspreid over een langere tijd eet (vaak gaat het in een restaurant in gangen natuurlijk), is pizza en pasta vaak een flinke dosis in één keer.
En wat is pizza en pasta zonder kaas? Een bord deeg. Dus, naast koolhydraten in overvloed, toch ook een behoorlijke hoeveelheid vet. Dat is dan nog exclusief eventuele salami op je pizza of gehaktballetjes in de rode saus bij je pasta. Heb je i.p.v. tomatensaus een pasta met roomsaus, dan nog wat extra vet.
Pizza en pasta bestaan natuurlijk in veel varianten, maar, ik ga even uit van de meest voorkomende varianten die vooral uit veel deeg, tomatensaus, kaas en evt. vlees bestaan. Dus, deeg: koolhydraten. Tomatensaus: koolhydraten. Kaas: vet. Vlees: vet. (Krijgen jullie ook al honger?)
Wat in het geval van pasta nog wel een verschil kan maken is het deeg waarvan de pasta gemaakt is. In het algemeen hebben pizza en pasta weinig vezels, maar neem je volkoren pasta of spelt pasta, kan dat een ander effect op je bloedsuiker hebben dan ‘witte’ pasta. De vezels in deze soorten pasta vertragen namelijk de opname van de koolhydraten. Dan zal je bloedsuiker dus (nog) later pieken dan anders. Dit kan je vergelijken met het verschil tussen een witte boterham en een volkoren boterham. Hoe groot dit verschil is, verschilt per persoon.
Een bord pasta is verder ook niet altijd hetzelfde. Een bord tagliatelle kan meer gram pasta zijn dan een bord penne in gram. Hier heb ik dus helaas geen kant-en-klare antwoorden voor je, maar gemiddeld zit je ook al gauw rond de 70 gram koolhydraten per bord in een restaurant. Bij je lokale pizzeria krijg je al gauw een voller bord dan bij een chique Italiaan.
In het geval van pizza maakt het ook nog een verschil of het een pizza is met een dikke of dunne bodem, maar, gemiddeld zit je met een pizza al gauw op de 95 gram koolhydraten voor een hele pizza en 30 gram vet. Bij een hele dunne bodem misschien 80 gram koolhydraten, en een hele dikke kan wel 110 gram zijn.
Ter vergelijking: een gemiddeld persoon heeft op een dag gemiddeld 200-250 gram koolhydraten nodig en tussen de 80 en 100 gram vet.
Koolhydraten en vet: BFF’s
Zoals we leerden in het sushi verhaal: koolhydraten en vet zijn elkaars beste vriendjes, maar onze slechtste. Ze brengen graag zo lang mogelijk met elkaar door in ons lijf, en dat maakt het weer lastig voor onze bloedsuikers en bolus. Koolhydraten alleen pieken al snel in de bloedsuiker, maar vet vertraagd de hele boel drastisch.
Door deze combinatie van veel koolhydraten en veel vet, kan het daarom heel goed helpen om je bolus insuline vertraagd af te laten geven gedurende 1 of 1,5 uur bijvoorbeeld, of, als je spuit, in etappes te spuiten. Diëtiste Robertien van ‘t Klooster van het Antonius Ziekenhuis legt uit waarom:
“Vet vertraagt de vertering van koolhydraten, waardoor de glucose stijging wat later op gang kan komen. Daarom is het handig om deels na het eten te spuiten, of een speciale (vertraagde) bolus te gebruiken. Bij baggervette maaltijden/veel vet ineens kan dit je insulinebehoefte ook nog eens verhogen met maar liefst 35%. Daarnaast veroorzaken de vrije vetzuren die vrijkomen bij de vertering van vet ook insulineresistentie (dit vermindert de werking van je insuline). Dit laatste gebeurt vaak later na de maaltijd pas, vaak in de loop van de nacht. Als je dit merkt, dan kan het zinvol zijn je basaal in de nacht te verhogen met een tijdelijke basaalstand op je pomp, of in het geval dat je geen insulinepomp hebt, ‘s nachts te meten en corrigeren.”
Heb je dus geen pomp voor een vertraagde bolus of een tijdelijke verhoging van je basaal, dan kun je bijvoorbeeld de helft van je bolus bij het eten al bolussen, en de rest – na meten – bijvoorbeeld 1,5 uur na de maaltijd (afhankelijk van hoe jouw lijf reageert op de combinatie koolhydraten en vet). Als je ook nog een toetje neemt na je hoofdgerecht, zou je beide bolussen eventueel zo kunnen verdelen, dus dat je in plaats van 2 x dan 4 x bolussen verspreid over de avond.
Meten is weten
Naast dit alles is het natuurlijk sowieso heel belangrijk om goed te controleren na het eten! Na 1,5 uur, en nog eens wat later, na 2,5 of 3 uur bijvoorbeeld als je bolussen zijn uitgewerkt. Zoals Robertien ook zegt: “Hou ook na een hoop vet rekening met het feit dat je eventueel méér insuline nodig hebt en ‘s nachts nog kunt stijgen vele uren na het eten.” Meten is dus weten. Let wel: tussendoor tijdens het eten meten heeft weinig zin, althans, daar kun je weinig conclusies aan verbinden omdat je hele stofwisseling en lijf bezig zijn met je maaltijd en insuline en de waarde die je dan meet weinig zegt over welke kant het opgaat even later. Beter check je minstens 1,5 uur na de maaltijd hoe je er voor staat, en dan kun je evt. op basis van jouw ratio en correctiefactor een (kleine) corrigerende bolus toedienen zo nodig.
Heb je een sensor? Dat maakt inzicht natuurlijk nog makkelijker, vooral ook om te leren hoe jouw lijf reageert in het geval van veel koolhydraten en vet. Pas alleen wel op dat je dan niet té snel ingrijpt… Ook met een sensor geldt dat enige stijging logisch is als je (veel) eet, en dat je insuline die je hebt toegediend voor je maaltijd het eerste 1-1,5 uur dan nog hard aan het werk is om aan de slag te gaan en ook tot 3 uur na de maaltijd nog werkt. Grijp dus niet té snel in met een correctie als je een stijgende lijn ziet. Natuurlijk: als het uit de hand loopt kun je met kleine beetjes corrigeren… Maar pas op dat je er dus niet te snel nog te veel insuline in gooit.
Hoofdrekenen en puzzelen
Klinkt als een hoop gedoe voor een gezellig avondje hè, maar als je er even één keer heel goed naar kijkt, en uitpuzzelt hoe jouw lijf reageert en wat voor jou werkt, heb je er alle daarop volgende keren alleen maar baat bij! Ik had zelf in het begin wel eens geen zin in al het gedoe en dan gokte ik maar wat, maar bijna altijd zat ik er toch naast en voelde ik me moe en dorstig de rest van de avond na het etentje… Zonde van het lekkere eten (en het geld). Dan liever iets meer hoofdrekenen…
Nogmaals, vergeet ook vooral niet dat hoe je reageert op eten voor iedereen anders is, en dus ook voor jou, dus luister vooral naar je eigen lijf, meetapparatuur en je diabetesverpleegkundige/diëtiste.
Ik ben heel benieuwd of jullie nog tips hebben! Eet je wel eens pizza of pasta? En hoe doe jij dat dan met je bolus?
Volgende editie: Een ‘gemiddeld’ drie-gangen diner!
Hmm… Nu heb ik toch écht honger gekregen.
Bronnen:
Robertien van ‘t Klooster, diëtist Diabetes Centrum St. Antonius Ziekenhuis Nieuwegein
www.voedingscentrum.nl