Column Anne – Rijles

Vol vertrouwen en met goede moed stap ik in de auto, trek mijn jas uit en houd mijn sjaal lekker om. Het was niet koud, maar sjaals zitten gewoon zo lekker knussig en warm in je nek. Gordel vast, spiegels goed zetten, sleutel draaien, koppeling, schakelen, spiegels kijken, richtingaanwijzer, en zoef … rijden. De eerste kilometers gaan voorspoedig en ik sjees van dorp naar dorp.
We zitten op een 80-km/u weg als ik voor het eerst begin te twijfelen. Zou het? Nee joh! Bovendien kan ik hier met geen mogelijkheid stoppen, want dat mag niet. Ik zal tóch wel geen hypo hebben. Of wel? Nee. Misschieeeen? Nee. Hmmmm? Nee, hou op, je kunt hier niet stoppen. Even vergeet ik die hele eventuele hypo en vlieg over de weg. Op het moment dat ik één of andere vage verzuring in mijn been voel (uiterst bekend hypo-signaal voor mij) neem ik me voor de eerstvolgende parkeerplaats die ik zie, te stoppen.
Het duurt misschien nog 5 minuten voor we in het eerstvolgende pittoreske dorpje zijn aangekomen en door één of ander wijkje rijden met verschrikkelijk veel parkeerplaatsen aan beide kanten van de weg. Het is druk, een boel auto’s rijden me tegemoet en de parkeerplaatsen zijn, natuurlijk… allemaal aan de linkerkant. Ik rijd voorbij een iets te krap plekje aan de rechterkant en voor ik het echt doorheb, ben ik de wijk uit en zit ik weer op een of andere snelweg.
U bent nu getuige van mijn innerlijke mentale dialoog: ”Anne, hier is een vluchtstrook, je kunt NU stoppen.” ”Ja, maar vluchtstroken zijn voor noodgevallen” ”DIT IS EEN NOODGEVAL” ”Ik kan heus nog wel even wachten tot de volgende parkeerplaats. Het is super raar om op de vluchtstrook te stoppen.” ”UHHHGGGH” ”Weet je … misschien heb ik wel helemaal geen hypo, eigenlijk voel ik me best oké!”
Ondertussen rijd ik al een kwartier rond met dubieuze gevoelens en twijfelingen.
”Over 300 meter is er een afslag naar een parkeerterrein. Dé optimale kans om even te stoppen, altijd plek, een overvloed aan parkeerplaatsen en ongestoord meten en eten.”
”Dat zou ik kunnen doen. Toch? Hoe lang is 300 meter eigenlijk? – Hé wat heeft die auto een rare kleur… – Is dat nou Guus Meeuwis in die auto daar? Potverdorie, zijn liedje draait ook op de radio, wat een toeval! Ohhh… waar was die parkeerplaats nou? Oh 200 meter terug … laat maar.”
”Vliegen over de snelweg is best leuk!”
Rij-instructrice: ”Anne, let eens op je spiegels, en plan vooruit.” Ik: ”Ok.”
Rij-instructrice *trapt megahard op de rem*: ”Dat gaat niet lukken hè” Ik: ”Ok.”
Rij-instructrice geeft opdracht die ik niet meer bewust hoor: ”Ok.”
Huh. Wat ben ik aan het doen?
OH MIJN GOD. GUUS MEEUWIS RIJDT NOG STEEDS ACHTER MIJ.
Knipoogt hij nou?
*beef-zweet-tril-beef-zweet-tril*
Wat ben ik aan het doen?
Hé … mijn stuur beweegt!
Wat ben ik aan het doen?
Wat ben ik aan het doen?
Daar. Is. Een. Informatiepunt. Stop. Nu.
Stop. Nu.
Nu.