Naar de inhoud springen

Wie ben ik, zonder diabetes? | Anne

Het grootste deel van mijn leven kon ik gedachteloos chips in mijn mond stouwen. Spontaan sprinten om de bus te halen. Glaasjes wijn drinken zonder te tellen en rekenen. Ooit was dat allemaal heel normaal, maar de laatste 20% van mijn leven is het dat niet meer. Tellen, plannen en naalden schieten hoort erbij. Het hoort er zó bij dat ik wel eens verbaasd tegen een vriendin zonder diabetes riep: ‘Hé, wacht eens met die boterham. Je vergeet je insuline!’. Het hoort er zo bij dat ik me vaak niet realiseer dat een ‘bolus’ voor de gemiddelde Nederlander eerder zorgt voor een BG stijging i.p.v. daling. Het is zo’n routine geworden dat ik fietsend kan spuiten en slapend Dextro eet. In mijn dromen heb ik óók diabetes.

Het is pijnlijk om toe te geven: mijn vijand, de grootste gezondheidsverpestende factor in mijn leven, is deel van wie ik ben. Ik vecht er meestal niet mee, want dat lijkt me veel te vermoeiend. In plaats daarvan kies ik er bewust voor om het er te laten zijn en gebruik te maken van dat wat het me oplevert. Vier en een half jaar diabetes heeft ellende én een bak kennis en ervaring over me heen gekieperd. Kennis en ervaring die ik met heel m’n hart op alle fronten probeer in te zetten. Het voelt alsof het mijn taak is om mijn steentje bij te dragen aan het leven van anderen met type 1, omdat ik weet dat dat is wat ik kan. Want ik weet hoe het is. En ik moet er ook ooit om huilen.

Die levensmissie resulteert er wél in dat mijn leven doordrenkt is met diabetes. Op mijn studie leer én vertel ik erover. Ik schreef mijn bachelorthesis over diabetes. In de weekenden heb ik veel opgepast bij jonge kindjes met type 1. In mijn vrije tijd heb ik er meer dan 75 schrijfsels geschreven, een magazine gemaakt, en gesproken voor weet-ik-veel-hoeveel studenten en zorgverleners.

Die heeft d’r ziekte vast ‘geaccepteerd’, zou je dan misschien denken, maar dat weet ik ook niet zo goed. Eigenlijk ben ik nog steeds best veel boos, bang en verdrietig. Omdat mijn BG nog steeds meestal niet doet wat ík wil. Omdat die berg kennis en ervaring niet betekent dat er ineens zoiets als ‘controle’ bestaat. Omdat ik nog steeds bang ben het niet ‘goed genoeg’ te doen. Ik ben bang voor complicaties als bewijs van mijn falen. En ik ben óók bang voor genezing.

Want wat als diabetes er niet meer is? Wat is er dan nog van me over? Waar gaat mijn hoofd over denken als het niet meer eindeloos hoeft te tellen en plannen? Hoe maak ik me nuttig als niemand meer iets aan die kennis en ervaring heeft? Waar wordt mijn vrije tijd mee gevuld? Waar voel ik me dan nog écht begrepen en onderdeel van de groep?

Wie ben ik, zonder diabetes?